Over Ootmoed (humilitas)

Geschatte leestijd: ca 3 minuten

Ia het een teken van de tijd dat wij het woord ootmoedig in het Nederlands nergens meer gebruiken? Zelfs in kerkelijke kring kijken sommigen tegenwoordig ietwat glazig als je het woord ‘ootmoed’ gebruikt.

Wat betekent ootmoedig? Het woord is samengesteld uit de Middelnederlandse woorden ode (gemakkelijk) en moed (in de betekenis ‘gemoed, gezindheid’). Een gemakkelijk gemoed is inschikkelijk en ten opzichte van anderen of God betekent dat ook ‘nederig’. Ofwel, wat algemener gezegd: ootmoed is het bewustzijn en het gevoel van ondergeschiktheid van de eigen morele waarde in verhouding tot geldende wetten. Het is de nederigheid of deemoed (humilitas moralis).

Er bestaat ook een valse, gehuichelde en overdreven ootmoed tegenover anderen; in dat geval is het dan alleen een deksel van de meest onverdraaglijke, de geestelijke hoogmoed. Wie zichzelf voor ootmoedig houdt of verklaart, is wellicht al op de weg van de hoogmoed. Vandaar het woord: „wees ootmoedig, maar zeg het niemand” ook uzelf niet, dat u het bent!

Zo onderscheidt Immanuel Kant (1724–1804) naast de deugd van de ootmoed nog twee andere houdingen tegenover de eigen morele waarde. Ten eerste is dat de ‘Tugendstolz’, deugdentrots (arrogantia moralis), oftewel het overtuigd zijn van de eigen morele waarde, bij ontwijking aan een vergelijking met de wet.

De in de vijfde eeuw na Christus levende ascetische Roemeense priester Johannes Cassianus (360/365-435) muntte dit veinzen van ootmoed als trots voor eigen verheffing en benoemde dit als één van de hoofdzonden. Dan zit je meteen in de sfeer van het Latijnse ‘superbia’; het verlangen om de voorkeur van anderen te hebben, de bevrediging van de eigen ijdelheid, van het ego. Dit is het ‘zedelijk fout’ wat Kant de ‘kruiperij’ noemt: het afzien van iedere aanspraak op morele waarde in de overtuiging dat men zo een geleende waarde verwerft (humilitas spuria). In zo’n geval zet iemand zijn geveinsde nederigheid louter in om de gunst van een ander te verwerven. Als kuiperij, huichelarij en vleierij is dat in strijd met de ‘plicht ten opzichte van jezelf’.

De basis van Kants ‘plichtethiek’ is dat wij ons moeten laten leiden door de zogenaamde categorische imperatief: handel slechts volgens díe stelregel, waarvan je tegelijk kunt willen dat die voor iederéén moet gelden. Deze regel is eenvoudig te begrijpen en toe te passen als deze regel iets anders wordt verwoord: ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt doe dat ook een ander niet’. Zo blijkt dat ootmoed als ‘kruiperij’ in strijd is met dat gebod, en ootmoed of nederigheid niet. Zolang je je er maar niet op laat voorstaan.

Kijk zo maar eens naar komende de verkiezingsdebatten. Omdat er straks iets te kiezen valt. Indien we ootmoed en humilitas vertalen als inschikkelijkheid dan wordt de keuze in het stemhokje duidelijk. Kiezen we voor het gestrekte been, de gestrekte arm of wordt het bij voorkeur inschikkelijkheid. Bovendien klinkt nederigheid als een verticale verhouding, terwijl inschikken veeleer een horizontale activiteit is.

Als we allemaal wat inschikken ontstaat er als vanzelf ruimte. Een verademing.

Jan H. Fondse

Deze column verscheen eerder in het Weekblad van Diever.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.