Geschatte leestijd: ca 4 minuten
Bijna elke rivier begint als een beekje in een bepaald brongebied. Een beek is vaak nog doorwaadbaar en verderop is de beek zover uitgesleten dat we spreken van een heuse rivier. Je kunt je afvragen wanneer een beek een riviertje wordt, maar je kunt deze vraag ook omzeilen door te spreken van een stroom. Zoals bij de Beilerstroom die verderop Dwingelderstroom heet en onder de naam Oude Vaart naar Meppel stroomt. Vanaf de oorsprong bij Westerbork tot aan het lage land rond Meppel is het hoogteverschil ongeveer 13 meter. Dat noemen we het verval over de totale lengte van 50 kilometer. De stroomsnelheid van het water wordt niet alleen bepaald door het verval, maar ook door het verhang; dat is het verval over een bepaalde afstand. Het is eenvoudig in te zien dat de stroomsnelheid in een bochtig stuk of ondiepte lager is dan in een breed diep stuk. Van een laaglandbeek, die zich in talloze bochten door het landschap slingert, is de Dwingelderstroom rechtgetrokken om deze stroom bevaarbaar te maken. In oktober werd vroeger het Batinger schut neergelaten zodat in de winter het water over de madelanden spoelde. Doordat zo de stroming verminderde konden de boeren het water aanwenden voor eigen gebruik, en kon het meegevoerde slib en mineralen uit het kwelwater op de madelanden bezinken. Aan het water bij de Dwingelerbrug, een van de oudste bruggen van Drenthe (1436) en lange tijd de enige tussen Beilen en Meppel, staat nu nog een houten bouwwerk als aandenken aan dit Batinger schut. Dit bijzondere bouwwerk is goed te zien als je over de Dwingelderdijk rijdt.
Het idee om een schut neer te laten om de stroming te verminderen, de vaart eruit halen, om alles even te laten bezinken, gebruikte de Duitse filosoof Immanuel Kant in zijn theorie over eeuwige vrede. Kant ziet dat degene die het meest lijden in een oorlog het volk is. Zij draait op voor de kosten van oorlog, zij geeft mogelijkerwijs haar leven. Als het volk het dus voor het zeggen heeft, zou de kans op oorlog kleiner worden. Maar er is meer.
Indien men in een democratisch land toch oorlog wil voeren, moet dit eerst worden goedgekeurd, dit leidt tot vertraging in het proces, bezinking en bezinning. Zo zijn andere landen ervan verzekerd dat zij niet van de ene op de andere dag aangevallen zullen worden. Er is een verontrustende kant aan wereldvrede als die gebaseerd wordt op de angst voor de militaire macht van de ander. Dan kan een van de partijen uit wantrouwen of angst plotseling een oorlog beginnen om te voorkomen dat de ander zal beginnen. Als voor vrede slechts vertrouwd moet worden op een machtsevenwicht, kan plotselinge verstoring van dit evenwicht, door bijvoorbeeld hebzucht, achterdocht of wraak, een aanleiding zijn voor oorlog. In een autocratie zal een despoot in korte tijd zijn leger weten te mobiliseren. Het volk heeft hieraan te gehoorzamen, ook al is deze oorlog niet in het belang van het volk.
In zijn essay ‘Naar de eeuwige vrede’ uit 1795 pleit Kant voor een verbond van soevereine staten die hun geschillen vreedzaam oplossen. Kant wordt gezien als de intellectuele pionier van de rules based order, de internationale rechtsorde die gebaseerd is op regels, en niet op het recht van de sterkste. Kant wilde laten zien dat vreedzaam samenleven mogelijk was. En zolang die mogelijkheid bestaat, zijn we uit moreel zelfrespect verplicht te blijven streven naar rechtvaardigheid, democratie en vrede. Als we die doelstellingen opgeven door onze instituties af te breken, verliezen we onze menselijkheid.
In Europa was de stemming optimistisch. De wereld zou vreedzaam en commercieel worden, net als wij. ‘Europeanen geloofden steeds meer dat ze de droom van Immanuel Kant over eeuwigdurende vrede aan het bereiken waren’. Zo is Kant een filosoof van de hoop. Deze 18e-eeuwse wijsgeer vertelt ons dat we niet mogen opgeven, zolang er hoop op verbetering is. Hij biedt geen pasklare antwoorden, maar een morele oriëntatie. We moeten blijven streven naar een betere wereld, ook al is het tegen de klippen op, omdat we anders onze menselijkheid verliezen.
Daarom moeten we de instituties met hun vertragende procedures, de zorgvuldige afweging en besluitvorming blijvend beschermen. Zij werken als de stuwen en de schutten in de stroom zodat er tijd voor bezinning ontstaat en we niet voortrazen op de weg van oog om oog en tand om tand. Dat is een doodlopende weg, letterlijk.
Dit alles neemt niet weg dat we ons ook blijvend moeten voorbereiden op oorlog, juist om die te voorkomen. Laat ons monumentje van de Batinger schut aan de Dwingelderstroom ons daar aan herinneren.
Deze column verscheen eerder in het Weekblad van Diever.