Geschatte leestijd: ca 4 minuten
Verleden week hadden we het aan de dialoogtafel over Valentijnsvragen en de liefde voor jezelf. Daarbij kwamen ook verdriet en troost ter sprake. Hoeveel afstand moet, of kun, je bewaren in deze tijd waarin iedereen de mond vol heeft van het respecteren van privacy. Laten we ons afschrikken door onthullingen over grensoverschrijdend gedrag? Want emoties als liefde en verdriet behoren toch tot het door privacy-regels gebonden (verboden) privĆ©terrein dat we slechts met enige schroom kunnen betreden. Of botweg negeren en niet verder komen dat in het passeren even te roepen: āAlles goed?ā om dan snel weer door te gaan want je kent het wel: druk-druk-druk. En als we dan de tijd nemen om het verhaal van de ander te horen, wat dan? Weten we ons nog wel raad met het verdriet van de ander? Is er in onze cultuur nog ruimte voor bezinning en de omgangsvormen die we graag zouden willen zien, maar op een of andere manier weggestopt en daardoor afgestompt zijn.
Door mijn hang naar de wijsbegeerte zwerven mijn gedachten dan naar verlies, sterven, dood, afscheid en rouw in het algemeen. Dan denk ik bijvoorbeeld aan de Griekse filosoof Epicurus (341-270 v.Chr.) die zich meer bezighield met een gelukkig leven te hebben dan zich zorgen te maken over de dood. Immers, zo stelde hij, als wij er zijn is de dood er niet en als de dood er is, zijn wij er niet meer. Samen met andere oude filosofen noemt hij de angst voor de dood āirrationeelā. Maar of deze uitspraken enige troost bieden aan degenen die verdriet hebben of rouwen om verlies, betwijfel ik. Wat blijft er dan nog over voor de troost die we zo graag willen bieden?
Wordt zo niet alle emotie weggeredeneerd met een leeg ārationeelā antiek gedachtegoed? Emoties mogen er wĆ©l zijn. Maar hoe dan verder? Hoe verhouden wij ons daartoe?
Als we nu eens de woorden ārationeelā en āirrationeelā vertalen als āverbindbaarā, respectievelijk āonverbindbaarā dan komen we misschien iets op het spoor. Dan gaat het ineens over verbinding en verdwijnt de kilte, omdat het dan over nabijheid blijkt te gaan. Dat lijkt me de belangrijkste voorwaarde om te kunnen troosten. De troostrijke stilte die je samen kunt beleven. In die stilte van de nabijheid ontstaat dan als vanzelf de ruimte om actief te luisteren naar het verdriet en de rouw van de ander. Kortom, er te zijn voor die ander.
Daar ontstaat ook ruimte om in te gaan op de emotie van de ander. Niet het vage optimisme van: āKop op, er zijn toch ook nog mooie dingen om te ā¦.ā, maar door het actieve luisteren. Dan mag je best wel dieper ingaan op het verdriet van de ander en vragen en doorvragen. Bij verlies kun je bijvoorbeeld vragen naar het gemis, wat mis je nu het meest. Kun je daar voorbeelden van geven? Zo sta je niet op āzendenā maar op āontvangenā. Actief luisteren, horen wat de ander zegt en proberen de ander te begrijpen. Dat is niet het verdriet, de emotie van de ander trachten weg te rationaliseren, maar te verbinden met jezelf, je omgeving en uiteindelijk met de samenleving. Hoe erg kan het zijn als we in ons verdriet ons ook nog eens verlaten voelen? Zo werkt ook het ākop-op-de-tijd-heelt-allesā averechts. Of zeggen we dan maar wat?
Overigens zit in het woord āverbindingā het woord āverbondā verscholen. Dat is in het Latijn āligaā en verbinden is dan āligareā; zo komt van re-ligare ons woord religie en dus met āopnieuw-verbindenā vertaald kan worden. We staan hiermee in een veel oudere traditie dan we ons vaak bewust zijn.
Deze column verscheen eerder in het Weekblad van Diever.